Walter van den Broeck “Schrijven? Er is niks plezanters, jongen!”

Op 5 februari overleed Walter van den Broeck op 82-jarige leeftijd. In 2016 ging hij in gesprek met onze redacteur. Aanleiding was de 75ste verjaardag van de auteur. In Turnhout zou een huldiging plaatsvinden, maar aan de voorbereidingen droeg van den Broeck intentioneel weinig bij. Zijn tijd gebruikte hij liever voor het schrijven. We delen het interview graag opnieuw.


INTERVIEW MET WALTER VAN DEN BROECK

“Ik schrijf liever dan ik op vakantie ga.”

‘Verteller’, dat is het woord dat Walter van den Broeck het beste samenvat. Een interview met de grand old man van de Vlaamse letteren is een avontuur: nauwelijks is de koffie uitgeschonken of daar vliegen de anekdotes en terzijdes de interviewer rond de oren. Enkele dagen na het interview staat Van den Broeck een huldiging te wachten in zijn geliefde Turnhout, waarbij al wie naam heeft in het schrijverswereldje, van Herman Brusselmans tot Jeroen Brouwers, van Kristien Hemmerechts tot Tom Lanoye, de 75-jarige lof komt toezwaaien. Het feestvarken houdt zich geamuseerd afzijdig van de voorbereidingen. ‘Dat gaat toch alleen maar van mijn tijd af,’ monkelt de schrijver wanneer we hem opzoeken in zijn tot de nok met boeken gevulde schrijfkamer. Tijd die beter besteed kan worden aan het schrijven, nog steeds, en nog steeds met dezelfde goesting, na een carrière van wel vijftig jaar. En dat voor een auteur die met De Vreemdelinge naar eigen zeggen zijn laatste boek achter de rug had. 

 “Over het boek dat ik nu aan het schrijven ben, kan ik met de beste wil van de wereld nog niets kwijt. Het is weer zo’n boek dat ontstaan is uit een herinnering, de ene zin volgt op de andere, en nu begin ik te vermoeden waar dat verhaal naartoe gaat. Als ik daar nu over praat, praat ik het kapot.”

Gaat het altijd zo? 

“Neen, dat hangt af van het type proza dat je schrijft. Bij een autobiografisch verhaal ligt de verhaallijn bijvoorbeeld op voorhand vast. Maar vooraf moet je een hoop research doen, gebeurtenissen uitpluizen. Zeker als je het ook nog over de geschiedenis van je ouders en grootouders wil hebben. Voor Aantekeningen van een stambewaarder, mijn familieboek dat terugging tot 1750, heb ik jarenlang opzoekingswerk gedaan. 

Ik heb hier enkele schriftjes liggen met gedachten en dingen die me te binnen schieten, sommige zijn dertig jaar oud. Als ik zo’n boekje doorblader, valt mijn oog soms op een fragment waarvan ik denk: ‘Ja, hier moet het over gaan.’ Het kan over een structuur gaan – ik zou een verhaal kunnen schrijven dat alleen maar over zijn structuur gaat, zonder concreet te worden en toch boeit. Een thriller, bijvoorbeeld: je hebt personages nodig, een arena waarin het verhaal zich afspeelt. En het dan alleen hebben over die arena. 

Of verderop: ‘Het elimineren van bejaarden middels gezondheidsdrankjes om de crisis op te lossen.’ (Lacht.) Het zou een metafoor kunnen zijn voor de huidige gezondheidsrage.”

 

“Het is vrij simpel, hoor: je gaat zitten en je schrijft.”

 

Waar en wanneer heb je besloten te gaan schrijven? 

“Da’s vanzelf gekomen, het was geen kwestie van beslissingen nemen, de beslissing heeft mij genomen. Ik schreef als kind al. (Haalt vergeelde schoolschriftjes boven.) Dit zijn mijn eerste ‘boeken’, die ik schreef en zelf illustreerde toen ik amper had leren schrijven. De vriendjes vonden dat maar niets, want het was geen gedrukt boek. Dus het volgende verhaal schreef ik in drukletters. (Lacht.) Daarna heb ik jarenlang stripverhalen getekend. Ik had al snel door dat je niet zomaar prentjes achter elkaar kon zetten, dus schreef ik eerst een verhaal uit en zette dat dan om in tekeningen. Maar op mijn veertiende ben ik ermee opgehouden. Tja, daar kroop veel tijd in, hé. En intussen fietsten er zulke mooie meisjes onder mijn raam voorbij! (Lacht.) 

In de jeugdbeweging schreef, regisseerde en speelde ik sketches voor de bonte avond. En uiteindelijk ook een theaterstuk. Het vaste repertoire was zulke slappe kost, dat ik in mijn jeugdige overmoed besloot dat ik dat zelf ook wel kon. Dat werd dan de klucht Levenslange Dwangarbeid, waarin ik ongeveer de hoofdrol speelde en de grime voor mijn rekening nam. Alleen het doek opentrekken kon ik niet terwijl ik op de scène stond, dat werkje heb ik dan maar uit handen gegeven. Van het ene kwam het andere: het stuk werd besproken in een lokaal blad, waarvan de uitgever me vroeg of ik niet elke week een kort verhaal wilde schrijven. Het leek waarschijnlijk nergens op, maar het ging razendsnel: ik kon de drukkerij binnenkomen en in twintig minuten twee kwartovellen voltikken. En bij het begin niet weten waar het over zou gaan, hé! Later vroeg datzelfde blad me om een soort column, alleen heette dat toen niet zo.”

Mijn eerste roman, De Troonopvolger, had ik in eigen beheer uitgegeven. Toen kwam Lang Weekend, en sindsdien is het blijven lopen.” 

Maar Lang Weekend wordt nu wel heruitgegeven als was het je debuut? 

“De discussie loopt al jaren. Omdat De Troonopvolger in eigen beheer werd uitgegeven, telt dat niet, zogezegd.”

Opgepikt door een reguliere uitgever of niet, je was wel onstuitbaar aan het schrijven? 

“Aan De Troonopvolger* gingen een drietal probeersels vooraf. Maar De Troonopvolger heb ik naar Manteau gestuurd, toen de enige literaire uitgeverij in Vlaanderen die er toe deed, een beetje arrogant, vanuit de idee: ik heb jullie eigenlijk niet nodig. Je moet weten dat uitgevers er in die tijd soms een jaar over deden voordat ze feedback gaven op je manuscript. Enkele critici reageerden positief. Tegelijkertijd begon Julien Weverbergh bij Manteau met de paperbackreeks De Vijfde Meridiaan, en op basis van De Troonopvolger besloot hij mij in dat fonds op te nemen. Lang Weekend was zo goed als klaar, en zonder discussie is het verschenen.”

Mooi.

“Voor die tijd nogal wonderlijk. Waar moest je immers heen met je literaire werk? Er was in Vlaanderen in mijn ogen maar één serieuze literaire uitgeverij. Wat dus ook betekende: als Manteau me niet wilde publiceren, was het game over. Maar goed, zo is het begonnen, van het ene in het andere, en zo gaat het tot op vandaag.”

 

“Mijn generatie zal in de bibliotheek nooit een Nobelprijswinnaar gevonden hebben.”

 

Hoe kwam de literatuur tot bij jou, opgroeiend in een dorp in de Kempen? Hoe kon je aftoetsen waar jij stond ten opzichte van de literatuur van die jaren? 

“Ik was daar niet mee bezig, ik was nog jong genoeg om onbedorven te zijn door studies Germanistiek. Literatuur was uitsluitend te vinden in de parochiebibliotheek. Doorgaans zeer brave boekjes met een zedelijke quotering. Boeken met quotering ‘drie’ kreeg je maar mee als de bibliothecaris meende dat hij je dat werk met een gerust gemoed kon meegeven. Ik stelde voor om hem te helpen. Dan was ik tenminste binnen en kon ik meepakken wat ik wou. (Lacht.) Die zedelijke quotering lag als een ijzeren klauw over de bibliotheken uit die tijd. Mijn generatie zal in de bibliotheek nooit een Nobelprijswinnaar gevonden hebben. Eind jaren 50, begin jaren 60! Ik denk dat er vandaag in mijn werkkamer alleen al dubbel zoveel boeken staan als in die bibliotheek. 

Gelukkig begonnen er ook goedkope Arbeiderspers - Reynaert-edities te verschijnen van Vlaamse en andere klassiekers. En omstreeks dezelfde tijd de eerste Prisma-boekjes. Dat was de eerste stap. Het was echt zoeken, want een boekhandel was er niet in de buurt. Schrijfwarenwinkels, ja. Mijn schoolvrienden op de middelbare school gingen naar de socialistische bibliotheek, daar was het aanbod ruimer. In het atheneum in Lier had je een goede schoolbibliotheek en attente leraars, waaronder de experimentele dichter Paul De Vree. Daar gingen de deuren voor mij open.

In de normaalschool kwam ik terecht in een jaargang vol aspirant-schrijvers: Marc Andries, Tony Rombouts, Paul Koeck, Walter Verbesselt, Freddy De Vree. Ik dacht dat ik in een schrijversfabriek terechtgekomen was! Merkwaardig toeval, hoor. Maar we sleepten boeken aan, we discussiéérden. We saboteerden de lessen Nederlands door met een boek onder de arm binnen te komen, waarop de prof een discussie over literatuur startte. Wij dachten dat we hem fopten, maar zo leerden we heel wat bij.”

En nu staat het hele huis vol met boeken! 

“Ik ga al twintig jaar grasduinen op de plaatselijke rommelmarkt. De boeken springen me als het ware tegemoet. Ik maak me niet meer druk over eventuele dubbele exemplaren. Als je voor een euro een meesterwerk van de papiermolen kunt redden, ga je toch niet twijfelen? En marchanderen hé. Een beetje lusteloos voor een doos met boeken neerhurken en zo ongeïnteresseerd mogelijk grasduinen. Om dan de verkoper zuchtend aan te staren: ‘Er wordt niet meer gelezen, hé, meneer? En zwáár dat dat is, zo’n doos boeken. En ge moet daar straks mee terug naar uwen auto?’ (hilariteit). Altijd korting, haha! 

Soms koop ik heruitgaven van boeken die ik als knaap las. Nu zijn ze vaak veel mooier uitgegeven dan toen. Maar het is toch niet hetzelfde. Een oud boek herlezen, is ook de tijd herlezen waarin je het voor het eerst gelezen hebt. Dan zie je jezelf weer achter de kachel zitten te genieten.”

Maar ik onthoud: de schrijver is ook een lezer. 

“Nogal. Als ik niet druk aan het schrijven ben, kom ik aan een gemiddelde van 20.000 bladzijden per jaar. Ik maak daar geen wedstrijd van, hoor. Vroeger legde ik elk jaar een plank aan met wat ik dat jaar al gelezen had. Daar ben ik mee gestopt.”

Plaatsgebrek misschien? 

“Dat zou best kunnen.” (Lacht.) 

 

“In de jeugdbeweging schreef, regisseerde en speelde ik sketches voor de bonte avond.”

 

Wie zijn je voorbeelden als auteurs? 

“Als kind aap je alles na wat je aanstaat. Tot je op die na-aperij gewezen wordt en inziet dat dat niet de bedoeling kan zijn. Je ontsnapt niet aan voorbeelden. Als adolescent ontdekte ik Faulkner, en die heeft tot op heden een invloed. Dat wisselende vertelstandpunt, zoals in As I Lay Dying, was een grote invloed. Daaruit leerde ik ook dat je de dingen van verschillende kanten kunt bekijken, en dat je eigen grote gelijk niet alleenzaligmakend is, dat er andere manieren zijn om naar de werkelijkheid te kijken dan de jouwe.”

Wanneer heb je dan je eigen stem gevonden? 

“Ik ben een beetje bang voor die term ‘mijn eigen stem.’ Er is weliswaar een soort grondtoon waaraan specialisten meteen kunnen ontdekken of ze met van den Broeck te doen hebben. Toch kunnen er grote verschillen optreden, afhankelijk van het onderwerp. Er is een hemelsbreed verschil tussen Brief aan Boudewijn en Amanda en de widowmaker. Alleen de specialist zal merken dat ik auteur van beide teksten ben. Als je eigen stem aanslaat bij het publiek is de verleiding groot altijd hetzelfde deuntje te zingen. Dat kan best lucratief zijn, maar artistiek is het niet.” 

Heb je een ritueel? 

“Het is vrij simpel, hoor: je gaat zitten en je schrijft. Met potlood, de laatste jaren. En het stompje potlood, de potloodpeuk, zo je wil, komt in mijn verzameling terecht. En net als Brouwers schrijf ik op gebruikt papier. Dan komen er nog potloodcorrecties aan te pas, waarna het geschrevene wordt toegevoegd aan het tekstbestand op de computer. Daarna zijn er nog enkele correctierondes op het geprinte document. Maar daar moet je een bepaald moment mee ophouden, anders ben je alleen nog met correcties op correcties bezig.”

 

“Inspiratie bestaat niet. Er zijn invallen, al volstaan die op zich niet.”

 

Is dat een beetje leuk, schrijven? 

“Er is niets plezanters, jongen! Dat méén ik dus, hé. Ik schrijf liever dan dat ik op vakantie ga. Laat mij hier maar zitten. Als het een beetje vlot, verdwijn je in je schrijverij. Je gaat er mentaal zo in op, dat je afwezig bent. Ik zat eens op de heetste dag van het jaar te schrijven over een barre, ijskoude winter. Ik had me er zo in verdiept dat ik de thermostaat hoger geduwd heb, terwijl het vierendertig graden was! Daar schrok ik zelf een beetje van. Schrijven heeft iets van een blikopener: je zet niet alleen potloodkrabbels op papier, je maakt ook iets open met dat potlood, je haalt iets tevoorschijn dat nog onder het papier verborgen zit. Je haalt het verhaal uit de taal tevoorschijn. Mijn schrijverij heeft iets avontuurlijks, omdat ik zelf vaak niet weet waar ik ga uitkomen. Je verbaast jezelf.”

Je lijkt me niet iemand die snel zonder inspiratie zal zitten. 

“Inspiratie bestaat ook niet. Er zijn invallen, al volstaan die op zich niet.”

En die dingen in het schriftjes dan ? 

“Een aantal van die invallen vinden de weg naar mijn werk, hé. Maar zeker niet allemaal. De gebruikte fragmenten worden doorgestreept. Of ze worden geschrapt omdat iemand anders het al gedaan heeft, dat komt soms ook voor.”

Moeten die nog allemaal opgebruikt worden? 

“Neen. Het erge is dat er nog steeds bijkomen, natuurlijk.”

Er zit veel engagement in je schrijverij. Bijvoorbeeld het toneelstuk Groenten uit Balen

“Ja, maar daar was het wel erg één op één: de intrige was pure fictie, maar diende wel om het hele sociale klimaat te kunnen tonen. Engagement is echter geen kunstrichting. Het heeft te maken met inhoud die je er zelf aan geeft. Ik ben bijvoorbeeld bang dat we nu in al onze theaters en cinema’s voorstellingen gaan zien over aanslagen in metro’s en luchthavens, en over allerhande vormen van discriminatie. Dan denk ik weleens: het is goed dat de problematiek eens heel goed wordt getoond, maar overdrijf daar niet in. Je zal maar overdag uit zo’n wereld komen en in bioscoop en theater hetzelfde voorgeschoteld te krijgen. En nog banger naar huis te gaan dan je binnengekomen bent.”

Zegt de schrijver die tijdens de grote staking in Balen een toneelopvoering over de grote staking in Balen opvoert voor arbeiders uit Balen die de staking meegemaakt hebben? 

Groenten uit Balen kwam er een jaar later. En het was maar één stuk, hé. Toen was dat een vanzelfsprekende keuze. Bovendien was ik er zelf van dichtbij bij betrokken geweest, samen met enkele andere geëngageerde collega-leerkrachten. Maar de slinger kan ook doorslaan: in de jaren 60 had elke dichter zijn eigen gedicht over de oorlog in Vietnam. Alsof dat iets toevoegde, alsof we via de pers nog niet genoeg kijk hadden op de gruwelen van die tijd. Dan moet je niet denken dat je als romancier dat getrouwer kunt weergeven dan wie er met zijn neus op zit.”

 

“Dat je gierend van het lachen uit de schouwburg kunt komen, terwijl buiten de Kalasjnikovs in aanslag staan, dat effect wil je teweegbrengen.”

 

Misschien moet je, om in kunst iets pertinents te zeggen over de werkelijkheid, van die letterlijkheid af? 

“Dat bedoel ik. Anders verval je in veel te simpele gevolgtrekkingen. Om een voorbeeld te geven: men kan mensen met rationele argumenten tegemoet treden en proberen te overtuigen van het gebruik van voorbehoedsmiddelen. Dat is een heel directe, medische benadering, en de mensen horen dat niet zo graag. Maar toen het blad Playboy begon te verschijnen, daalde in Amerika de bevolkingsaangroei. Is er een correlatie? Ik zie je nu grote ogen trekken. Maar denk er eens over na. Een blad vol prachtige, naakte vrouwen, dat overigens niet alleen door mannen gelezen werd. De mannen vonden hun gerief en ontlaadden zich wat meer, zodat ze het thuis bij hun vrouw wat minder deden. Maar de vrouwen zagen die prachtige foto’s ook en dachten: zo’n prachtig lichaam had ik vroeger ook, voordat ik kinderen kreeg. Die vrouw op de foto is even oud als ik, maar ze ziet er beter uit. Haar lichaam heeft niet geleden. Onbewust begonnen die vrouwen zelf hun anticonceptie te organiseren, al was het maar door een keer vaker hoofdpijn te veinzen. En zo daalde de bevolkingsaangroei. Een verklaring die je met een puur rationele aanpak misschien nooit zou hebben ontdekt. Dat soort vreemde verbanden moet je als schrijver willen zoeken en zien. Dat je gierend van het lachen uit de schouwburg kunt komen, terwijl buiten de Kalasjnikovs in aanslag staan, dat effect wil je teweegbrengen. Dat lijkt me in elk geval productiever dan telkens met dezelfde hamer op dezelfde spijker te meppen. Je wordt dat zo beu, al die opinies over hoe we met elkaar moeten omgaan, wat we wel of niet mogen eten, pfff…”

Hoe kijk je zelf terug op al die decennia schrijverij? 

“Ik heb mij kostelijk geamuseerd. Ik ben lange tijd afwezig geweest, haha. Ik had niets anders willen doen. Schilderen misschien, impressionistisch zoals Rik Wouters. Dat zou voor mijn vrouw veel aangenamer zijn geweest: dan had ze meteen kunnen zien waar ik mee bezig was. Met een schrijver in huis is dat moeilijker: zo lang ik aan een boek bezig ben, kan ik er eigenlijk niet over praten. Vaak heb ik zelf nog geen helder beeld van waar het heen moet. Maar als het klaar is, is zij mijn eerste lezer. Dan stuur ik haar met mijn typoscript naar een hotel, om daar ongestoord te kunnen lezen.”

Zo word je een grand old man, een éminence grise

“Het is wel prettig, zo’n viering, ik ga er niet flauw over doen. Maar ik ben blij dat ik het zelf allemaal niet heb moeten organiseren.” (Grijnst.)

Heb je een tip voor onze schrijvende lezers? 

“Als je een bladzijde geschreven hebt, lees ze dan een paar keren luidop. Dan hoor je de fouten die je bij stillezen niet opmerkt. Flaubert deed dat ook met al zijn proza: het gueuloir, noemde hij dat. Zijn tekst echt brullen. Over een herhaling lees je snel heen, maar als je het voorleest, hoor je die meteen.”

-----------------------------------------------------------------------------


Verschenen in VERZIN zomer 2016

Door Michiel Leen 

Foto Isaora Sanna

Gepubliceerd op

6 feb. 2024