Tom Naegels: "Ook in non-fictie heb je een spanningsboog nodig."
Op 20 september won Tom Naegels de eerste Prijs voor het Belangrijkste Boek van het Jaar voor zijn boek Nieuw België, Een migratiegeschiedenis 1944-1978. VERZIN ging bij het verschijnen van het boek in gesprek met Tom Naegels. Een deel van dat gesprek lees je nu hier.
"Ook in non-fictie heb je een spanningsboog nodig."
Tom Naegels was amper 22 toen hij debuteerde met de verhalenbundel Het heelal in! Vijf stukjes van de kosmos (1997). De jaren erna voegde hij daar een jeugdboek en vier romans aan toe, waaronder Los (2005), later verfilmd door Jan Verheyen. En toen zweeg de romanschrijver in hem. Non-fictie werd meer en meer zijn dada, met als voorlopige hoogtepunt het zopas verschenen Nieuw België, een migratiegeschiedenis (1944-1978).
Mogelijk vroeg je je de voorbije jaren al eens af: waar is Tom Naegels gebleven? Als jonge wolf baande hij zich een weg in de letteren, maar na de opgemerkte roman Los over een journalist met een Pakistaanse vrouw en een racistische grootvader, liet hij zich niet meer opmerken in de letteren. Naegels is een paradox geworden: een romancier die geen romans meer wil schrijven en – zoals hij zelf stelt – een columnist zonder opinie. Nochtans werd hij als ombudsman van De Standaard jarenlang met opinies om de oren geslagen. Op de duur ging zijn interesse echter meer uit naar de wereld dan naar de meningen erover.
En nu staat hij weer helemaal in de schijnwerpers met het boek Nieuw België, een migratiegeschiedenis (1944-1978), dat in augustus verscheen bij Uitgeverij Lannoo: het product van vijf jaar intensieve arbeid.
Voor ons gesprek, drie weken voor de lancering van het boek, heeft de weerbarstige zomer een van zijn zonnigste dagen gereserveerd. In het tuintje van zijn rijtjeshuis in Berchem schenkt Naegels verse koffie, terwijl hij de kat bij de melk verjaagt. Die ochtend heeft hij de allerlaatste details van zijn nieuwe boek afgewerkt: het register van de Franse vertaling gecontroleerd, gekeken of de juiste pagina bij de trefwoorden staat. De schrijver schreeuwt het uit van ergernis bij zo’n eentonige klus, maar helaas: het hoort erbij.
Al sinds juni, toen hij het laatste deel van zijn manuscript inleverde, is hij zetproeven aan het corrigeren, tot op de laatste letter, de laatste komma. Vandaag is de klus helemaal geklaard.
HET MIGRATIEDEBAT
Hoe ben je er eigenlijk toe gekomen om dit boek te schrijven?
Mentaal was ik daar al een hele tijd mee bezig. Ik schrijf al sinds lang over migratie, zowel opiniërend voor De Standaard als in mijn romans. Het is een onderwerp dat gedurende heel mijn leven het politieke debat bepaald heeft en al twintig jaar smijt ik me mee in dat debat. Maar tot mijn teleurstelling merkte ik dat altijd dezelfde discussies en dezelfde argumenten terugkeren.
Welke zijn dat zoal?
Het hoofddoekendebat is een klassieker, maar ook hongerstakingen, zoals recent, zijn al vaker gebeurd. En de achterstand bij mensen met een migratieachtergrond: ligt dat aan de school, aan de mensen, of aan het systeem? Ik begon een gevoel van zinloosheid te ervaren in mijn eigen werk over dit thema. Ik moest mezelf opladen om weer eens hetzelfde te zeggen en ik kon me op voorhand al voorstellen hoe het debat zou verlopen.
In 2014 was het vijftig jaar geleden dat de migratieakkoorden werden gesloten tussen België en Marokko enerzijds en België en Turkije anderzijds. Er waren bescheiden herdenkingen en ik bezocht een tentoonstelling, maar miste iets: antwoorden op vragen die ik me begon te stellen. Waarom zijn er migranten uit die twee landen gekomen en bijvoorbeeld niet uit Syrië of Egypte? Hoe zijn de scholen ermee omgegaan in de jaren zestig? Er verschenen wel boeken over, maar die brachten altijd maar een deel van het verhaal, bijvoorbeeld over de Turkse gemeenschap in Gent. Tijdens die expo kreeg ik de ingeving: misschien moet ik dat grote verhaal eens schrijven, want het is samen met het klimaat een van de grote thema’s van heden.
In de zomer van 2015 heb ik dan twee maanden vrij genomen voor research en een jaar later heb ik mijn job als ombudsman bij De Standaard opgegeven.
Had je dan al een deal met een uitgever, om financieel rond te komen?
Een uitgever betaalt een voorschot, maar dat is nooit voldoende om alle tijd die je erin stopt te dekken, het helpt je hoogstens enkele maanden vooruit. Ik kreeg ook subsidies van Literatuur Vlaanderen en het Fonds Pascal Decroos voor bijzondere journalistiek. En ik had mijn columns voor De Standaard nog. Maar je moet inderdaad bereid zijn om vrij lang voor een laag loon te werken. Dat aspect was voor mij het meest stresserende aan het schrijven van dit boek. Ik klaag niet, maar het is gewoon zo dat het huidige subsidiesysteem gericht is op schrijvers die twee, drie jaar deeltijds aan een boek werken. Als je een boek schrijft dat vijf jaar voltijds werk vereist, dan bots je op de limieten ervan. In verhouding kreeg ik vrij veel – dat is geen geheim: 13.000 euro per jaar – maar dat is uiteindelijk niet veel meer dan 1000 euro per maand.
DE OVERSTAP NAAR NON-FICTIE
Je schreef romans, kortverhalen, een toneelstuk en veel columns, maar dit is een andere discipline. Wat heb je aan expertise kunnen meenemen?
In de loop van mijn schrijversloopbaan ben ik steeds meer naar non-fictie opgeschoven. Dat was een bewuste keuze. Ik was redelijk tevreden over mijn romans, zeker over Los, maar om een echt goede romanschrijver te zijn, vond ik dat ik bepaalde talenten miste.
Kun je daar de vinger op leggen?
Het schrijven van een boek vergt heel veel tijd. Als ik dus die opoffering maak, wil ik dat het eindproduct iets is wat geen andere auteur zal maken. Ik had met mijn romans, afgezien van Los, niet het gevoel dat ik een verschil maakte, dat mijn romans eruit sprongen qua verhaal of qua personages. Zo ben ik tot de conclusie gekomen dat het pure verbeelden niet mijn grote kracht is. Ik kan het wel, maar ik heb meer talent om te werken met bronnen. Dat ik materiaal ter beschikking had waarop ik kon terugvallen, heb ik als een grote opluchting ervaren. Ik moest niet van nul beginnen en me afvragen: wat is het interessantste dat dit personage nu kan overkomen?
Wat ik wel heb meegenomen is mijn kunde om met dat bronnenmateriaal een interessant verhaal te vertellen, om binnen de hoofdstukken en binnen het hele boek van vierhonderd pagina’s een goede structuur op te bouwen. Want ook in non-fictie heb je een spanningsboog nodig. Je moet zorgen dat de lezers zich vragen stellen en verder willen lezen.
Je moet alleen opletten dat je in literaire non-fictie niet te literair wilt doen. Dialogen kun je niet invoegen, want — tenzij je een geluidsopname hebt — weet je nooit hoe die exact verliepen. Wat natuurlijk wel kan, is een levendige scène schrijven. Zo las ik bijvoorbeeld een brief van een vertegenwoordiger van Fédéchar, de belangenvereniging van steenkoolbedrijven. Zij beschrijft hoe de eerste bus Turken vanuit Turkije naar België vertrok. Dat gebruik ik om zelf die scène te vertellen.
De voorbije jaren zijn er veel grote namen die zich op literaire non-fictie toelegden. Het begon voor onze generatie met Frank Westerman. Recenter waren er David Van Reybrouck, Bart Van Loo en Stefan Hertmans.
Stefan Hertmans valt daarbuiten voor mij, zijn boeken blijven romans. Hij gebruikt documentatie, maar neemt de vrijheid om daarvan af te wijken. Je zou kunnen zeggen dat ik met Los iets gelijkaardigs gedaan heb. Dat verhaal is ook gebaseerd op waargebeurde feiten, maar als een lezer zegt dat iets niet exact zo gebeurd is, kan ik zeggen: het is een roman. Dat is een verschil met beweren: alles wat ik vertel, is echt gebeurd. Zo heb ik bijvoorbeeld over de mijnramp in Marcinelle wetenschappelijke onderzoeken, krantenartikels en getuigenverslagen gelezen. Daarmee kan ik evoceren hoe de ramp gebeurd is en personages opvoeren die in het gerechtelijk onderzoek staan. Maar als ik wil schrijven dat ze bang waren – wat je wel kan veronderstellen – moet ik ergens terugvinden dat dat inderdaad zo was.
Lees de rest van het gesprek in VERZIN.
-----------------------------------------------------------------------------
Verschenen in VERZIN herfst 2021
Door Peter Mangel Schots
Foto Hervé Debaene